Oorlog

Delftse vrijmetselarij tijdens de oorlog

De Vrijmetselarij werd kort na de Duitse inval in Nederland verboden. Van de Vrijmetselaren in Delft zijn er in de oorlog vijf omgekomen, en werd er één door een gelukkig toeval gespaard.  In volgorde waren dat:

INGENIEUR VAN GILS – De eerste die in de oorlog omkwam, vond de dood op 10 mei 1945, de dag van de Duitse inval in Nederland. Het was de 32-jarige Ir. H. W. G. van Gils, ingenieur bij de NKF, de Nederlandsche Kabel Fabriek, te Delft.
Op de eerste oorlogsdag vroeg zijn directeur om in diens auto mee te gaan en poolshoogte te gaan nemen bij de fabriek. Er waren namelijk Duitse parachutisten gesignaleerd.
Wat waren de Nederlanders – en daarmee deze directeur en ingenieur – nog naïef. Er was totaal geen gevoel voor gevaar… Bij de kabelfabriek aan de Schie aangekomen, werd er op de auto geschoten. Een kogel sloeg door de voorruit van de auto, ingenieur van Gils was op slag dood.
Hij liet een vrouw en jonge kinderen na….
Zijn weduwe heeft tezamen met Ir. Hagethorn, een vrouwelijk ingenieur bij diezelfde Kabelfabriek, de kinderen opgevoed.

PROFESSOR SCHOEMAKER – De tweede vrijmetselaar die ten offer viel, was Prof. R. L. A. Schoemaker, hoogleraar Bouwkunde aan de Technische Hogeschool in Delft. Toen in augustus 1940 een agent uit Londen per parachute werd gedropt – Lodo van Hamel – vormde Schoemaker (evenals zijn collega Mekel) een verzetsgroep van studenten. De groep deed spionagewerk en verzamelde wapens die in de kelders van het gebouw van Bouwkunde verborgen werden.
Opnieuw bleek hoe weinig ervaring men in Nederland had: verzetswerk moest nog geleerd worden – en dat ten koste van veel offers. De verzetsgroep werd al gauw verraden en professor Schoemaker werd gearresteerd.
Wel hebben enkele collega-hoogleraren in Duitsland nog geprobeerd voor hem te pleiten (hetgeen ook al niet zonder gevaar was), maar dat heeft niet mogen baten. Op 3 mei 1942 werd professor Schoemaker in het concentratiekamp Sachsenhausen gefusilleerd.
De huidige Schoemakerstraat in de TU-wijk is naar hem genoemd is, net zoals de Mekelweg.

ULO-LERAAR VAN HOORN – Maurits van Hoorn was 49 toen de oorlog uitbrak. Hij was gehuwd en had twee jonge kinderen. Van Hoorn was leraar en gaf les aan de ULO op de Rotterdamseweg.
Tijdens een les werd hij uit de klas weggehaald. Een getuige vertelde daar later nog over dat één van zijn leerlingen opstond en zei “Ik verlaat deze school uit protest.” Maar het drama had zijn onherroepelijke verloop.
In die tijd werden enkele Joodse scholen opgericht, als dekmantel voor de Duitse uitroeiingsplannen. Maurits van Hoorn gaf hij enige tijd les aan zo’n Joodse school in Den Haag. Maar lang heeft dat niet geduurd. Op 26 maart 1943 werd hij met zijn hele gezin in Sobibor vermoord.

MACHINIST KOPERBERG – Abraham Jacob Kooperberg was werktuigkundige en woonde in Rijswijk, aan de Oranjelaan. Bij uitbreken van de oorlog was hij 43 jaar. Verder weten wij weinig van hem, vermoedelijk was hij machinist op de grote vaart en met verlof thuis.
Hij was gehuwd en had twee kinderen, Theo uit 1930 en Bethrina uit 1931.
Kooperberg kwam om in 1944 in Wiesau. Zijn vrouw en zijn twee kinderen werden in 1942 in Auschwitz vermoord.

FABRIEKSDIRECTEUR SPANJAARD – Dr. Robert Spanjaard was 64 toen de oorlog uitbrak, directeur van de Verf- en Chemicaliën Fabriek aan de Kanaalweg. Als er iemand in de Delftse samenleving geïntegreerd was, was hij het wel. Hij was vele jaren wethouder van Gemeentewerken geweest, was commissaris bij verschillende Delftse bedrijven, Officier in de orde van Oranje-Nassau en Regent van het Oude en Nieuwe Gasthuis. Na mei 1940 legde hij die laatste functie neer omdat hij (al een omineus teken!) Joods was.
Samen met de geneesheer-directeur van het Gasthuis, Cleyndert, was hij lid van loge Silentium. Toen het logegebouw in najaar 1940 genaast werd, hebben zij nog bezittingen uit de Loge opgehaald en in het ziekenhuis verborgen.
Ook Dr. Spanjaard ontkwam niet aan de Jodenvervolging. Hij werd opgepakt en kwam in het (relatief mildere) concentratiekamp Theresiënstadt terecht. Daar heeft hij het nog lang volgehouden, maar op 4 november 1944 kwam hij in Theresiënstadt om.
Zijn zoon, Buby Spanjaard, overleefde de oorlog en werd later lid van loge Silentium. Zijn kleindochter Cely Spanjaard werd lid van de vrouwelijke loge Cathena Area in Delft. Gelukkig is het uitroeien door de Nazi’s niet altijd geslaagd…

Aan de dood ontkomen:

INGENIEUR RICARDUS – Ir. Ricardus was in 2009 negentig jaar oud en vertelde met trots dat hij nog steeds met een ter-dood-veroordeling rondliep maar desondanks 90 jaar geworden was.
Verbaasd vroeg iemand hoe dat zat. Ricardus vertelde dat hij in het begin van de oorlog één van de studenten in de verzetsgroep Schoemaker was geweest. Bij het oprollen van die groep was hij de dans ontsprongen doordat een inspecteur van de Delftse politie – een zekere inspecteur Aafjes – hem tijdig had kunnen waarschuwen. Hij werd ter dood veroordeeld, maar kon tijdig onderduiken.

Na de oorlog – in 1951 – werd hij in loge Silentium ingewijd. Wie was de eerste die hij daar zag?
Inspecteur Aafjes.
Zo zijn er ook nog goede dingen uit die tijd te melden.

JOODSE GEZINNEN – Bij dit onderzoek naar de Delftse vrijmetselarenwerden ook drie Joodse gezinnen gevonden die in de Choorstraat dicht bij de Loge woonden:
familie De Roode op nr. 21 (waar nu de Wereldwinkel is, aan de overkant van de loge),
familie Van IJssel op nr.46 (waar nu een lampenwinkel is, op de hoek van de Cellebroerstraat),
familie Van der Stam op nr. 49 (waar nu een winkel voor diervoeder is, daartegenover).
Alle drie de gezinnen – man, vrouw en kinderen – werden in 1942 vermoord.
Hoe dichtbij kan de oorlog nog komen?